Op zaterdag 19 juli is het zo ver: het laatste moment om te beslissen waar de meerdaagse wandeling dit jaar heengaat. De Sarek of toch de Pyreneeën? Net als twee jaar geleden heb ik de treintickets voor de Sarek al maanden geleden geboekt. Maar als de dag van vertrek dichterbij komt, loopt de spanning op. De weersvoorspelling geeft me gemengde gevoelens: de huidige hittegolf zet zich de eerste vijf dagen door, erna staan er onweer en regen op de radar. Twee jaar geleden was de verwachting vooraf van overvloedige regenval reden tot omboeken. Zal ik nu weer…?
De Sarek is een walhalla voor de avontuurlijk ingestelde wandelaar. In het berggebied in Zweeds Lapland ontbreekt infrastructuur nagenoeg. Er zijn geen dorpen, hotels of pensions. Geasfalteerde wegen: 0 kilometer. Karrensporen: 0 kilometer. Het Kungsleden, een gemarkeerd langewandelafstandspad, loopt langs de uiterste rand van de Sarek. Verder zie ik op de kaart een stuk of tien stippellijntjes. De legenda vermeldt: ‘trail, poorly defined’. De meesten lopen dan ook dood. In de hele Sarek lijkt een doorlopend pad te zijn: door het Rapadalen, een breed riverdal dat het nationaalpark van Noord-West naar Zuid-Oost doorsnijdt. Daar, nagenoeg in het midden van het park, staat ook een berghut met een noodtelefoon en een brug - een van de vier in totaal. Het wekt weinig verbazing, dat de Sarek vaak betiteld wordt als de laatste wildernis van Europa
Dit walhalla, zo merk ik net als twee jaar geleden, boezemt angst in. Zo afgesneden van de bewoonde wereld, het geeft me koude rillingen. Ik heb een cursus navigatie met kompas en gps gevolgd, en inmiddels aardig wat ervaring met wandelen door ruw terrein. Maar dat waren meestal korte stukken. Zal die ervaring genoeg zijn voor een trekking van meerdere dagen?
Ook zonder de afgelegenheid imponeert de Sarek. Het gebied herbergt veel van de hoogste bergen van Zweden, waaronder 200 van meer dan 1.800 meter en vijf van meer dan tweeduizend meter (Áhkká wordt ook vaak meegeteld, maar deze ligt technisch gezien in het Stora Sjöfallets nationaalpark). Gletsjertongen zijn al rond 1300 meter te vinden - ter vergelijking: in de Alpen rond 2800 meter - en er ligt tot ver in juli sneeuw rond 1000 meter (in de Alpen 2500 meter). Dit komt door de ligging boven de poolcirkel, maar ook aan de vele neerslag. De Sarek kent, met zo’n 2.000 millimeter per jaar, de meeste regen (- en sneeuw)val van Zweden (ter vergelijking: het gemiddelde in Nederland ligt rond de 800 millimeter). Het smeltwater van de ruim honderd gletsjers, gedrapeerd over en tussen de bergen, zorgt ‘s zomers voor diepe, snelstromende rivieren en beken. Ik ontkom er voor de routes die ik wil lopen niet aan om ze over te steken. Ik deed dit eerder in Patagonië en Kamtsjatka, maar dan was er meestal begeleiding door een gids en milde groepsdruk. Zal ik het ook zelfstandig durven en kunnen?
Twijfel en onzekerheid: bij de Sarek lijken ze zich net wat heftiger voor te doen dan bij andere meerdaagse wandeltochten. De Pyreneeën voelen ineens als een relaxvakantie - bijzonder aantrekkelijk. Maar als ik dit jaar weer niet ga, wanneer dan wel? Bovendien: ik wil mezelf juist graag ontwikkelen met navigeren in ruw, padenloos terrein. Het stelt me gerust dat ik langere en kortere mogelijke routes heb uitgestippeld. Stel dat het weer inderdaad omslaat, dan kan ik waarschijnlijk eerder terugkeren.
Zo zet de bus me op maandag 21 juli af in Kvikkjokk, een gehucht met een houten kerk dat zich economisch vooral richt op wandelaars die doorstromen op het Kungsleden. Kvikkjokk is zo’n beetje het last resort voordat uitgestrekte dennenbossen, kale hoogvlaktes met taaie vegetatie, en bergen die afwisselend grijs-zwart en besneeuwd zijn het overnemen. Ik strik mijn veters, eet een kaneelbroodje in de plaatselijke berghut, en vertrek letterlijk richting de Noorderzon. De eerste zeven kilometer gaan over het Kungsleden, waarna ik stuit op het laatste bordje voor de komende week: afslag Pårek/Boarek. Hier loopt nog een duidelijk pad richting een Sami-nederzetting, die er in de korte zomers rendieren weiden en hoeden. Vandaag is er geen mens te bekennen. Het pad vervaagt met het langzame stijgen, en ik zie de uitlopers van het Pårte-Sarek-massief zich uitstrekken. Breed, ruim en wijds, ze houden het midden tussen een berghelling en een hoogvlakte. Ik hoor niets: geen gemotoriseerd vervoer, geen geruis van wind door de bomen, zo nu en dan alleen het geklater van water in een bergbeek. De stilte dringt mijn oren binnen - een vervreemdende ervaring.
Het landschap en de stilte dragen beiden iets onmetelijks in zich. De mens denkt vaak te heersen over het ‘territorium’, maar hier krijg ik meer het gevoel erin op te gaan, op te lossen, in een soort oneindige nederigheid. Maak ik daarom graag zulke trekkings, schiet het door mijn hoofd. Dat er dankzij het doorbreken van de dagelijkse drukte en beslommeringen, gecombineerd met het verbinden met een andere omgeving, een spirituele ervaring ontstaat? Een ervaring die intensiveert naarmate een gebied meer is afgesneden van de bewoonde wereld. En ook als er meer elementen zijn die voor spanning zorgen, van het weer, het op mezelf zijn, tot het ontbreken van paden. Als die spanning dan voor even oplost, maakt de zwaarte plaats voor lichtheid. De meerdaagse wandeltocht als balanceeract tussen ontbering en verlichting.
Na de tweede wandeldag maak ik een kamp op een grassig veldje temidden van een rotsblokkenveld op 1200 meter hoogte. Het was een heldere en hete dag, een weerbeeld dat zal blijven aanhouden. Ideale omstandigheden voor de beklimming van een top. De 2005 meter hoge Bårddetjåhkkå ligt achter mijn tent te gloren in de zon. Hoewel er geen pad omhoogloopt, lijkt de klim technisch vrij eenvoudig: de geleidelijke stijging naar de voortop zet zich via een zadel soepel door naar de top. Er liggen grote, wat zompige sneeuwvelden, waarmee ik het spring-stappen over rotsblokken en het drie stappen vooruit-een stap terug over losliggend puin kan afwisselen. Op het zadel verkies ik een route aan de overzijde, zodat de gletsjer, met volgens twee wandelaars die ik eerder ontmoette de grootste ijsmassa van de Sarek, in het vizier springt. Vanaf vier verschillende kanten klonteren ijs en sneeuw samen in een tong die zich kilometers uitstrekt. Dit brede dal wil ik de komende dagen bereiken, een tocht die zich bijna laat uittekenen vanaf de top waar ik na twee-en-een half uur klauteren aankom. Richting het noorden zie ik een keten van pyramide-achtige Sarektoppen, getooid met sneeuwvelden en aan de voet geflankeerd door - overwegend - komgletsjers. Tussen twee pieken door kijk ik uit op de hoogvlakte Luohttoláhko, waar de sneeuwvelden op donker gesteente wel iets weg hebben van witgevlekte koeien.
De Luohttoláhko is een van de te nemen hordes op weg naar het Gådokjåhkådal. Ik weet dan nog niet dat ik de hoogvlakte nooit zal bereiken. Dag vier brengt opnieuw een verzengende hitte, en dus is er volop sprake van sneeuw- en gletsjersmelt. Een kabbelend bergbeekje kan dan al gauw veranderen in een woeste rivier. Volgens de kaart staat mij een achttal oversteken te wachten, met twee rivieren vanuit een gletsjerdal. Twee wandelaars die in tegengestelde richting trekken, waarschuwen me dat het water gevaarlijk hoog staat. Ik denk slim te zijn: hogerop liggen er mogelijk sneeuwbruggen. Stel dat ik het pad verlaat, en hoogte houd, dan kan ik daarover de rivieren gemakkelijk oversteken. Na de lunch, en een dik uur wandelen, gaapt er een diep dal voor me, waar een kolkende watermassa zich doorheenperst. Het is de Ruopsokjåhkå, op de kaart een vrij gemiddelde bergbeek, maar vandaag een heuze wildwaterbaan. Op een van de weinige plaatsen waar de rivier bereikbaar is, baan ik me een weg naar beneden. Twee tegenover elkaar liggende stenen: zal ik springen? Nee, de kloof is meer dan een meter, en ik draag zo’n twintig kilo op de schouders. Als ik uit balans raak en val, dan breek ik vrijwel zeker iets. Een plek met tragere stroming: daar oversteken? Nee, want het is onmogelijk om de rotsige overzijde te trotseren. Dat is een tegenvaller. Ik klim terug omhoog langs de steile helling, en loop parallel aan de Ruopsokjåhkå terug naar het pad. Maar zowel bij de meest gebruikte oversteekplaats als verder stroomafwaarts, gaat het water te snel en is de stroming te sterk. Voor mij dan.
De natuurkracht van de Sarek maakt me nietig en nederig. Gek genoeg welt er terug omhoog dankbaarheid op voor dit gevoel. Kennelijk hoef ik niet de sterkste te zijn - het mag ook andersom. Wellicht, bedenk ik me, gaat het ook niet om winnen of verliezen. De rivier en ik, het zijn twee krachten, die met elkaar kunnen vervloeien - oversteek gelukt - of uit elkaar spatten - oversteek mislukt.
Naar het Gådokjåhkådal wandelen kan nog steeds, maar dan over een andere hoogvlakte: de uitlopers van het Pårte-Sarek-massief. Deze liggen net als de Luohttoláhko op ongeveer 1200 meter hoogte, zij het met minder sneeuw. De doorsteek begint met lage toendravegetatie, mossen en grassen, die vervolgens plaatsmaken voor rotsblokken en ander gesteente. Elke voetafdruk maakt een net andere hoek: een last voor knieën, enkels en achillespezen. Het dal blijkt te worden geflankeerd door een ander, lager gelegen plateau, dat grenst aan het Rapadalen. De wijdsheid ligt nu voor, achter en rechts van mij; alleen ter linkerzijde zijn er Sarektoppen. De onmetelijkheid laat zich deze week nergens sterker ervaren dan hier. Ik stel me voor hoe hier tijdens ijstijdperioden, de laatste eindigde zo’n tienduizend jaar geleden, een grote ijskap lag, en hoe het fluctuerende ijs sindsdien het landschap heeft gevormd. Sneeuw en ijs werden naar beneden geduwd, schuurden over het oppervlak, streken het zo glad, en vormden de brede, ruime en wijdse dalen. Her en der liggen morenen van keien en kiezelstenen, ontstaan doordat de ijstong het aardoppervlak licht omhoog stuwde. De onmetelijke ruimte transformeert in een onmetelijke tijd: opnieuw voel ik vervreemding en nederigheid.
Op de zevende dag wandel ik terug naar de bewoonde wereld. Na vier-en-een-half-uur struinen over het plateau, doemt in de verte een brug op en erna een rood gemarkeerde steen. Ik stap richting het Kungsleden, voortgestuwd door de melodische en melancholische progmetal van Deafheaven. Eenmaal aangekomen, stromen er warme rillingen en tranen. De Sarek ligt achter me, maar het voelt eindelijk of ik er thuiskom.