Alle signalen voor het lezen staan op rood. Voor leeswetenschappers en leesbevorderaars zijn drie indicatoren van belang, en die laten elk een teruggang zien. Als het gaat om het leesgedrag, zijn Nederlanders sinds de jaren vijftig steeds minder tijd gaan besteden aan lezen. Binnen de generaties is de laatste jaren bovendien vooral de leestijd onder jongeren en jongvolwassenen gedaald. Kinderen en jongeren worden hiernaast steeds minder vaardig in lezen. De internationale onderzoeken PIRLS, onder basisscholieren, en PISA, onder middelbare scholieren, geven beide een verslechtering te zien ten opzichte van de voorgaande metingen. De schoolsluitingen tijdens de coronacrisis zijn hier voor middelbare scholieren nog niet in verwerkt: nieuwe PISA-cijfers verschijnen volgende week. Bij de leesmotivatie tot slot zien we eenzelfde beeld als voor de leesvaardigheid. Basis- en middelbare scholieren die nu op school zitten, ervaren minder plezier in lezen dan eerdere cohorten. Als kinderen ouder worden, krijgen ze bovendien steeds minder plezier in lezen.
Als het er met het leesgedrag, de leesvaardigheid en de leesmotivatie zo somber voor staat, zul je denken, is er ook weinig toekomst voor de roman en de literatuur. Juist deze genres stellen immers hoge eisen aan de taal- en leesvaardigheid. De romanschrijver maakt volop gebruik van weinig voorkomende woorden, zet metaforen en beeldspraak in, en speelt en experimenteert met taal. Het blijkt bovendien dat vooral het lezen van fictie bijdraagt aan de groei in leesvaardigheid - meer dan dat non-fictie, kranten en tijdschriften doen.
Waar komt deze teloorgang in geletterdheid nu vandaan, vraag je je mogelijk af. Dragen recente maatschappelijke ontwikkelingen niet juist de belofte in zich van een zich vermeerderende taal- en leesvaardigheid? Ik doel hierbij op de komst van de computer en het internet vanaf de jaren negentig. Informatie, taal, tekst en beeld kunnen sindsdien steeds meer open en vrij gedeeld worden. Naast een consument of lezer, zijn mensen ook uitgegroeid tot producent of schrijver. Maar het internet als voortgaande proeftuin en oefening in het gebruik van taal en lezen, heeft niet kunnen voorkomen dat de leesindicatoren dalen.
Het lijkt er eerder op dat de computer en het internet precies andersom hebben uitgepakt. De waarschuwingen, doembeelden en morele paniek vliegen ons de laatste jaren om de oren. De aandachtsspier verslapt bij veel mensen als ze online zijn. In de woorden van Nicolas Carr, schrijver van het boek Het ondiepe: Hoe onze hersenen omgaan met internet: "Ooit was ik een diepzeeduiker in een zee van woorden. Nu glijd ik over de oppervlakte als een jetskiër." Het surfen, scrollen en swipen zijn voor Carr en veel andere mensen dermate ingrijpend, dat het lezen van een roman bijna niet meer lukt. "Ted-talk-grootheid Johann Hari vindt het de schuld van Twitter en YouTube dat hij geen boek meer uit krijgt", kopt de Volkskrant boven een artikel over de auteur van het boek Gestolen aandacht.
Zonder concentratie, zo denken literatuurwetenschappers, ontstaat er ook geen transportatie. Dit is de ervaring, ook wel leesflow of immersie genoemd, waarbij de lezer gedurende een langere tijd achter elkaar lezen, als het ware de wereld van het boek binnenstapt, en de reële wereld om zich heen langzaam vergeet. Zonder transportatie ontstaan er ook geen diepgaand begrip en geen inlevingsvermogen. Het is vooral het lezen van fictie, zo blijkt uit wetenschappelijk onderzoek, dat de empathie stuwt. Als de roman en de literatuur ten dode zijn opgeschreven, komt dus ook de vaardigheid om te kijken door de ogen van andere mensen op de helling te staan.
Maar heeft het internet per definitie een negatief effect op het diep lezen? Nee, het ligt gelukkig genuanceerder. Een blik op de feiten en cijfers geeft een gemengd beeld. Dit betreft zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het lezen door toedoen van het internet. Bij de kwantiteit gaat het om de hoeveelheid tijd. Mensen hebben in het digitale tijdperk de keuze uit een veelheid van media-activiteiten, waardoor de concurrentie hevig is. Dat hierdoor het ene medium het onderspit delft ten opzichte van het andere medium, is voor de wisselwerking tussen het boek en de televisie en tussen lezen en digitaal communiceren inderdaad aangetoond. Maar, zo blijkt, er zijn uitzonderingen. Sommige mensen gebruiken vele media naast elkaar, waardoor er voor hen veeleer sprake is van complementariteit.
Bij de kwaliteit gaat het om het proces, de ervaring en de opbrengst van het lezen. Dan wordt duidelijk dat al het schakelen tussen activiteiten op het internet, zoals van het lezen van een e-boek naar het plaatsen van een post op sociale media, overwegend negatieve effecten heeft. Dit taskswitchen maakt dat mensen langer doen over de taak en dat de verwerking en het begrip afnemen. Voor de roman en de literatuur betekent dit dat mensen een kleiner aantal boeken kunnen lezen en vooral, dat ze dit minder diepgaand doen. Maar, zo blijkt uit mijn eigen onderzoek, de wijze waarop het taskswitchen plaatsvindt maakt verschil. Als de verschillende activiteiten een inhoudelijke relatie hebben, is de uitkomst positief. Wie tijdens het lezen van een roman de betekenis opzoekt van een onbekend woord, of biografische informatie over de auteur, werkt juist aan het verrijken van de leeservaring.
Het internet en digitaal lezen kunnen dus ook voordelen met zich meebrengen. Deze kleine lichtpuntjes nemen niet weg dat, zolang mensen aan hun beeldscherm gekluisterd zitten, de ruimte en tijd voor de roman en de literatuur beperkt zijn. Dat vooral de jongere generaties intens gebruik maken van schermmedia, roept de vraag op of er over een jaar of dertig überhaupt nog lezers zijn.
In dit licht is de productie van boeken dan weer verrassend stabiel. Het aantal nieuwe oorspronkelijk Nederlandstalige werken ligt al een aantal jaren rond een jaarlijkse 7.000, terwijl het gaat om 4.000 vertalingen. Deze boeken vinden ook nog hun weg naar de koper. De afzet van boeken lag in 2022 op 43 miljoen exemplaren, nagenoeg evenveel als een jaar eerder. In andere landen, zoals Duitsland, Frankrijk, de Verenigde Staten en ook Vlaanderen, liepen de verkopen juist terug. Het aantal mensen in Nederland dat creatief schrijft, is de laatste jaren bovendien gegroeid, van 6 naar 9 procent van de bevolking. In het internettijdperk zijn we, al met al, boekenkopers en schrijvers die weinig lezen.
Maar ook voor het schrijven komt er concurrentie, en opnieuw is het een technologische ontwikkeling die hieraan ten grondslag ligt. Steeds meer boeken zijn geschreven met behulp van artificiële intelligentie (AI). Vaak vormt AI een aanvulling op het door een menselijke schrijver gemaakte boek. Leesmethodes voor het onderwijs gebruiken bijvoorbeeld spraakherkenningstechnologie die leerlingen helpt bij het hardop lezen. Dit is de kracht van AI: met data een model ontwikkelen en daarmee feedback geven. Veel minder vaardig is AI waar het taken betreft die vragen om creativiteit. De HEMA verkoopt sinds kort kinderpyjama's met AI-voorleesverhalen. Wie de QR-code scant en drie vragen beantwoordt, waaronder 'Waar speelt het verhaal zich af', hoort een door de computer geschreven en voorgedragen verhaal. Experimenten met Chat GPT om een verhaal of roman te schrijven, monden vooralsnog uit in werken die bol staan van de algemeenheden en clichés.
De ironie wil dat AI-boeken aanhaken op de trends die de leesindicatoren laten zien. Elke samenleving krijgt zo bezien de literatuur die het verdient. Want als het zo doorgaat, bereiken de komende generaties nog maximaal het niveau van leesvaardigheid om AI-boeken te kunnen lezen. Voor de roman en de literatuur, die vragen om complexiteit en originaliteit, is dit bepaald geen winst. Maar de gebrekkige creativiteit van AI-boeken heeft ook een andere kant: het illustreert dat de roman en de literatuur intrinsiek menselijke uitingsvormen zijn.
Deze lezing is uitgesproken op vrijdag 1 december in de Balie, tijdens een debatavond over de toekomst van de roman.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten