zondag 1 januari 2012

Fragment 'Alles ruikt naar chocola' - experimentgroep

Ik duw de stalen deur open. We komen op het bovendek terecht, in een onstuimige wind. Milan praat. Af en toe knik ik.

Voor onze neus rennen twee jongens van een jaar of acht over het donkerblauw geverfde dek heen en weer. Hun blonde haren worden alle kanten op geblazen. Ze spreiden hun armen. Ze gaan in de wind hangen. Ze weten het nog niet, maar de wind is niet sterk genoeg om ze te dragen. Even later buitelen ze over hun zwaartepunt heen. Ze staan op alsof er niets gebeurd is. Weer gaan ze in de wind hangen. Weer vallen ze op het vochtige dek. Een grijnzende man maakt foto’s van de kinderen. Van Oscar en mij bestaan ook dit soort foto’s.

‘Dus je hebt al besloten,’ zeg ik. Mijn woorden waaien weg op de wind. Ik herhaal ze. Milan knikt. ‘Ik wilde het pas hierna zeggen. Maar je bent zo... je moet het zo vroeg mogelijk weten. Om er rekening mee te houden.’

We praten over wat hij weggooit. Geschiedenis. In de muzieklessen in de brugklas durfden we niet te zingen. Eenmaal thuis ging Milan los op zijn western en ik op mijn Spaanse gitaar. Alleen de barré-akkoorden konden we niet, de andere akkoorden ‘allemaal’ wel en het f-akkoord kon je op twee manieren spelen. 2vwo, muzieklessen. We durfden harder te zingen dan de rest van de klas. Natgeregend kwamen we thuis, speelden om de beurt op een van onze gitaren. Ik kreeg blaren van zijn metalen snaren. Hij werd moe van mijn wegglippende plastic snaren.

Op de fiets terug van een schoolfeest in 3vwo, dronken van de Passoa en het tongen, kwam het kantelpunt. We fietsten onder een geel verlichte wolkenlucht door donkergrijze polders en zongen tegen het natte asfalt, omstebeurt een regel:

Maybe I just wanna breathe,
maybe I just don’t believe,

maybe you’re the same as me,
we see things they’ll never see,

en dan samen: You and I are gonna live for-ever. Liam en Noel Gallagher begrepen tenminste hoe de wereld in elkaar zat. We gingen samen een bandje beginnen. Ik en mijn brother from another mother.

In stilte ontwikkelde zich een competitie tussen ons: wie het snelst nieuwe liedjes leerde spelen (eerst ‘Glycerine’, toen ‘Are You Gonna Go My Way’), wie de moeilijkste solo’s kon (eerst ‘Champagne Supernova’, later Eric Claptons ‘Layla’ — bijna), en toen ging Milan ineens bassen. Dat vond hij fundamenteler. Hij werd lomer. Stoerder. Ik kreeg zijn western. Vantage. Ik begon blaren te kweken, eelt te kweken en kreeg steeds meer plezier van het harde, schelle, geluid van zijn snaren. We gingen precies genoeg van elkaar verschillen. We ontmoetten Willem. Roel.

De band.

En nu worden we van elkaar losgebroken, twee helften van een dubbellikkerijsje. Door zo’n kutbandje uit Amsterdam. Terug in Nederland mag ik dus glashard voor lul gaan staan: ik ben een leadsinger die zijn band niet bij elkaar kon houden. Omwille van bokk!? Wat is dat nou voor bandnaam? En die kuttige refreintjes! Waarom zijn zij beroemder dan wij?

Ik kijk naar de jongens die voor onze neus in de wind hangen. ‘Weet je nog hoe we voor het eerst optraden? Met die gele maskers op? Absurd. Maar wel tof. Onthoud dat, man.’

‘Dit is niet het einde van onze vriendschap.’

‘Geen kutgesprekken meer over tieten en rukken en frieten.’ Ik schud mijn hoofd. ‘Jammer, hoor.’

We kijken naar de schuimende golven om ons heen die allemaal onze kant op lijken te komen. Golven die, als je goed kijkt, niet op elkaar botsen maar door elkaar heen klappen. Sommige ervan glijden tegen de veerboot, andere verdwijnen.

Ik moet op zijn schuldgevoel inspelen.

‘Jij en ik,’ begin ik, ‘we spraken elkaar minder de laatste paar maanden. Veel minder. Dat is mij opgevallen.’

Hij reageert niet. Dus ik ga een tandje verder. ‘Als ik heel eerlijk ben: ik heb je gemist toen mijn vader doodging. Je was er natuurlijk niet écht.’

‘Pardon?’

‘Ja, Oscar was er natuurlijk, en oom Jeffrey kwam huilen, maar jij was —’

‘Hoezo!? Ik was je Tamagotchi!’

‘Die was ik vergeten,’ zeg ik met een glimlach.

‘Ik ben met je naar het rouwcentrum geweest toen je hem voor het eerst ging bekijken. Ik heb rouwkaarten in enveloppen zitten proppen als een —’

‘Niemand propte ze zoals jij, dat is wel —’

‘Als een postbode op speed. Ik ben op de begrafenis én op de condoleance geweest!’

De vader van de jongens loopt naar de andere kant van het dek en tovert zijn kleine digitale camera weer tevoorschijn. Met zijn arm beschermt hij zijn glimmende luciferdoosje tegen overwaaiende druppels. De jongens spelen alsof hun vader niet bestaat.

‘Misschien ligt het aan mij,’ zeg ik. Meer weet ik niet te bedenken.

Milan wrijft druppels van de reling. ‘Als je pa sterft is dat klote. Helemaal op zo’n manier. Maar het is geen wedstrijd wie er het verst kan spugen, Tom. Al heel lang niet meer.’

In de verte doemt land op dat de zee en de lucht aan elkaar lijmt. Albion.

‘Kun je niet in twee bands tegelijk spelen?’ vraag ik. ‘Dan kom ik alleen langswandelen als het schema van bokk het toelaat terwijl jullie wekelijks de bloedblaren op je handen spelen. Dat is niet eerlijk.’

‘Het zou ook niet praktisch zijn.’

‘Nee.’

De blonde jongens proberen de stalen deur open te trekken. De vader komt erbij en houdt de deur voor ze open. Ze stuiven het donkere trapgat in.

‘Ik dacht dat het Roel zou zijn.’

‘Die er als eerste uit zou stappen?’

‘Het is nooit goed bij hem. Altijd zeiken en zaniken. En altijd meteen na afloop van een repetitie hoppa, terug naar zijn wijf.’

‘Wat heeft Roel nou helemaal, op de band en zijn vriendin na? Hij is uitgebrald met zijn dispuut. Die gaat echt de band niet uit. En Roel heeft veel respect voor wat je doet. Hij zal het nooit zeggen, maar die gast loopt met je mee tot, tot, weet ik veel. Ver.’

Ik pak mijn telefoon uit mijn broekzak. ‘Welcome to the uk. O2,’ lees ik. Ik speur de horizon af als een kapitein in een Fishermans Friend-reclame. ‘We zijn er bijna.’

Bijna bij de ontdekker van The Kinky Carrols, en James Pewty, bij de drinking buddy van Huey Morgan. Vriend van Taylor Hawkins. Tennisbuddy van Elton John.

‘Hoe zijn ze eigenlijk?’

‘bokk?’ Hij staart naar het grijze land voor ons, nog maar een paar kilometer te gaan. ‘Eigenlijk net als wij, maar dan...’

‘Verder.’

‘Nou...’

‘Succesvoller? Stoerder, harder, beter, sneller, sterker?’

‘Tom...’ zucht Milan.

‘Is het gezelliger?’

‘Er is geen haast. Stef heeft een lijn uitgezet en dat... Ze dóén gewoon.’

‘Stef is die ene van mtv?’

Milan knikt.

Een druppeltjeswaas veegt over het dek. Zout. Ik lik mijn lippen schoon en bedenk dat ik Milan moet feliciteren, straks.

‘Met een beetje mazzel mag ik meedoen als ze hun derde album inspelen. Derde album. You make it or you break it.’

‘Waar zitten ze?’

‘Warner Music. Zullen we weer naar binnen gaan?’

‘Stel Milan, dat Bruce het morgen geweldig vindt wat we doen. Dat hij komt kijken naar de gig in de Barfly en, nou ja, niet bij ons is weg te slaan. Vooruit, stel dat hij ons een contract aanbiedt.’

Milan kucht.

‘Zou je dan alsjeblieft deze kans niet willen vergooien? Wil je blijven als we getekend worden?’

Milan aarzelt. ‘Als die Bruce ons wil tekenen, zal ik pas weggaan als het allemaal in kannen en kruiken is.’

‘Ook al duurt dat een tijdje?’

Hij denkt na. ‘Beloofd.’

Crisis afgewend.

Hij zal nog tegen niemand zeggen dat hij er ‘eventueel’ mee gaat stoppen. Ook dat belooft hij. Ik geef hem een knuffel, sla hem op zijn rug en loop achter hem aan richting de stalen deur. Terwijl ik de galmende trap af stommel bedenk ik dat ik hem niet heb gefeliciteerd.

Roel zit in het midden van onze bagage, onder aan een luie, brede trap naar de televisiesalon. Van bovenaf zien we dat hij een drumstel heeft geïmproviseerd: de onderkant van mijn gitaarkoffer is door een zijwaartse beweging van zijn sneaker een bas, een tik met de drumstok op de smalle bovenkant maakt dat gedeelte tot floor tom. Een leeg petflesje op zijn weekendtas is een hihat.

Willem zit met mijn western op de grond tegenover de onderste trede. Hij heeft zijn mondharmonica op een neck rack. Op de luie, brede trappen zitten kinderen. Achter de kinderen staan mannen, vrouwen en een paar pubers die net doen of ze niet geïnteresseerd zijn in wat er gebeurt. Het duurt even voor ik herken wat ze spelen.

Dan voel ik het. Ik ben op slag Milans nieuws vergeten.

Roel zingt:

Runnin’ from the cold up in New England
I was born to be a fiddler in an old-time string band

My baby plays the guitar
I pick a banjo now
Oh, the North country winters keep a gettin’ me now
Lost my money playin’ poker so I had to up and leave
But I ain’t a turnin’ back
To livin’ that old life no mooooore

Milan en ik lachen om Roels knijpende hillbilly-uithaal aan het einde. Roel zou vaker moeten zingen. Old Crow Medicine Show, Bob Dylan, The Killers en The Guilty Pleasures in één. Milan en ik vallen in alsof we dit elke week doen.

So rock me mama like a wagon wheel
Rock me mama anyway you feel
Hey mama rock me
Rock me mama like the wind and the rain
Rock me mama like a south-bound train
Hey mama rock me

Terwijl ik zing ben ik bang dat het publiek zal gaan lachen, zal weglopen, dat ze ons doorhebben. Maar waarom staan ze dan te luisteren, vraagt Maartje vanaf mijn schouder. Een paar seconden lang is er alleen dit plaatje. Zie je het? Dit is wat ik wil: pure, muzikale momenten maken, zo veel mogelijk in zo kort mogelijke tijd, zodat het niet erg is als ik op mijn tweeënvijftigste —

Misschien wordt dit onze videoclip. En over twaalf jaar de openingsscène van onze film. Biopic, zou Oscar zeggen. Net als Gimme Shelter, net als The Doors, Ray, nee, nee, nee, net als 8 Mile.

Ergens valt een bord van tafel, scherven springen in slow motion uit elkaar.

Mensen aan die tafel kijken om naar De Band. Lead gitarist WILLEM pakt zijn gitaar, ROEL spint zijn stokken. MILAN en THOMAS kijken toe, verborgen in het publiek.

Opening credits. Snijshot: een stel zoent in de miezerregen op het dek. Friturende kibbeling in de olie. De veerbootkantine.

OSCAR, camera in zijn hand, zoekt door het publiek. Hij herkent zijn broer Thomas, de zanger van de band, manoeuvreert door het publiek, de trappen af, naar de band.

PUBLIEK We want more! We want more!

OSCAR (in Thomas’ oor) Wing it, Tom.

Tom straalt terwijl hij hun grootste hit begint te zingen. Einde openingcredits. De titel verschijnt.

Eastpak, Diesel, Gibson, Heineken: er wordt níét geadverteerd in onze film. En wij zullen niet in jullie reclames spelen. Dit is van ons. ‘Ladies and gentleman, please welcome main man Tom, the lead singer from the band,’ zegt Roel, ‘of the band,’ verbetert hij zichzelf. Een paar mensen klappen, iemand roept: ‘woeoeOE!’ Oscar. Ik maak oogcontact met hem, hij gebaart naar Roel en Willem.

‘Ongelooflijk dat jij dit gaat opgeven,’ grijns ik naar Milan. Hij kijkt een beetje moeilijk. Dan loop ik de treden af en ga bij Roel en Willem staan.

‘Any requests?’ vraag ik aan de mensen op de trappen.

‘“Crazy”,’ roept iemand.

‘Seal, Britney Spears, Supertramp?’ vraagt Willem.

‘Gnarls Barkley,’ wordt er geroepen.

Willem zet een capo op zijn gitaarhals.

‘Kun jij die?’ vraag ik.

‘Kun jíj die,’ antwoordt hij.

Ik knik naar Roel, hij telt af en begint te tikken, Willem strumt op zijn gitaar en ik val in, bijna op tijd, met soms de echte, soms lyrics zoals ik ze zong toen ik nog te jong was om de precieze woorden te kennen. Iedere keer als ik ‘crazy’ zing knijp ik mijn ogen dicht. Het derde couplet ken ik niet helemaal, het liedje dooft uit in ons gelach. De meeste mensen klappen als we stoppen, andere praten zachtjes.

Een kleuter springt de treden af en wil Roels drumstok beetpakken. Een man stapt met dubbele treden achter hem aan, op ons af, pakt zijn kind bij zijn arm en sleurt het terug naar boven. Ik voel een steek onder mijn navel, een herinnering waait mijn hoofd in. Oscar en ik zijn in het kantoor van mijn ouders. In de glasfabriek. Een televisie wordt aangezet, ik moet gaan tekenen. Oscar moet gaan tekenen, maar hij huilt. Ik vind het stom als hij huilt, want als hij huilt is er écht iets aan de hand. Ik pak mijn moeders balpen, Tom & Jerry zijn op televisie en daarna de Looney Tunes, de deur gaat dicht en ineens wil ik niet meer verder tekenen. Er is iemand die zegt dat alles goed komt, maar we mogen nergens heen. Alles duurt heel lang.

‘More,’ roept iemand.

Ik kijk naar Milan in het publiek. We glimlachen als onenightstanders die elkaar per ongeluk op straat tegenkomen. Ik pak een vel papier uit mijn tas en geef het Willem. Hij bekijkt de akkoorden van onze volgende hit. Onze eerste hit. Niet de enige hit.

‘Nu?’ vraagt hij.

Met mijn mond klik ik het ritme dat hij moet strummen en geef een korte aanwijzing over de brug van het nummer. Dan pak ik mijn tekst erbij. Ik ga op een weekendtas zitten. Dan herinner ik me mijn zanglessen van vroeger. Ik ga weer staan.

‘Allright, this is for a very special lady. A very foxy lady.’

Plotseling herken ik in het publiek de Stenaline-meneer, de broer van Paul Scholes.

Hij kijkt me strak aan. Steekt zijn duim op.

Ik grijns. Een beetje mazzel heb je nodig. Een beetje mazzel hebben we verdiend. Heb ík verdiend. We zullen de eerste Nederlandse band worden die Bruce tekent. Milan zal ons niet verlaten, de band zal langzaam maar zeker volwassen worden. Milan en Roel en Willem en ik. Alles komt goed. ‘Wat?’ zal ik door de telefoon roepen als onze toekomstige manager belt, ‘een nummer 1-notering? Ook in Italië? En Frankrijk?’

Volgend jaar.

‘This is called “Stewards and Lions”.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten